Werknemer weigert aanbod beëindigingsvergoeding
... en vist bij rechter achter het net
Een cliënte van mij was niet tevreden over de wijze waarop een van haar werknemers zijn functie vervulde. Begeleiding met een verbetertraject leidde ook niet tot het gewenste resultaat. Om die reden was beëindiging van de arbeidscontract in haar ogen onvermijdelijk.
Nadat cliënte met de werknemer in gesprek was getreden, wekte deze aanvankelijk de indruk dat hij bereid was om mee te werken aan beëindiging van de arbeidscontract, wanneer er een reëel voorstel zou worden gedaan.
Tijdens de onderhandelingen, waarin mijn cliënte zich zeer ruimhartig opstelde, constateerde mijn cliënte dat haar werknemer niet constructief was. Zo reageerde hij telkens later dan dat om een reactie was gevraagd en meldde hij zich onverwacht ziek, terwijl hij niets mankeerde. Hierdoor duurden de onderhandelingen meerdere maanden, waardoor cliënte ermee geconfronteerd werd dat de einddatum van de arbeidscontract steeds verder opschoof. Omdat cliënte duidelijkheid wenste, riep zij uiteindelijk mijn hulp in.
Met de rechtsbijstandverlener van de werknemer constateerde ik snel dat een ontbindingsprocedure bij de Kantonrechter onvermijdelijk was. Deze heb ik in gang gezet.
Op de zitting erkende de werknemer dat hij de functie niet meer helemaal aankon. Hij zag dan ook in dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk was, maar wilde graag een hoge vergoeding ontvangen.
Op verzoek van de rechter hebben partijen op de gang nogmaals met elkaar onderhandeld. Omdat cliënte de arbeidscontract nog steeds op een nette manier wilde afwikkelen, herhaalde zij het voorstel dat zij eerder had gedaan. Zij was daarbij zelfs bereid om eraan voorbij te gaan dat de einddatum van de arbeidscontract meerdere maanden later zou komen te liggen dan aanvankelijk te bedoeling was. Feitelijk kreeg de werknemer hierdoor meer dan hem eerder was aangeboden.
Hoewel ik de rechtsbijstandverlener van de werknemer voorrekende dat dit voorstel beduidend beter was dan hetgeen de kantonrechter waarschijnlijk aan zijn cliënt zou toekennen, was ook dat voorstel onvoldoende voor de werknemer. Omdat mijn cliënte niet (nog) verder wilde gaan, was een schikking niet haalbaar. Om die reden hebben partijen de rechter verzocht om uitspraak te doen.
In zijn uitspraak enkele weken later beëindigde de kantonrechter de arbeidscontract. De kantonrechter hield daarbij geen rekening met de opzegtermijn, zodat de werknemer te maken kreeg met een gat tussen het moment dat de arbeidscontract eindigde en de datum waarop hij aanspraak zou kunnen maken op WW. Omdat de kantonrechter de ontbindingsvergoeding berekende zoals zoals ik mijn cliënte en zijn werknemer had voorgerekend, werd hem door de rechter een lager bedrag toegekend dan door mijn cliënte was aangeboden. De kantonrechter verlaagde dat bedrag nog eens verder, omdat hij de werknemer verweet dat die de einddatum van de arbeidscontract had gerekt door aanvankelijk de indruk te wekken dat hij aan beëindiging zou meewerken.
Per saldo had de werknemer zijn dienstverband weliswaar gerekt, maar kreeg hij te maken met een periode waarin hij geen inkomsten had en was hem een lager bedrag toegekend dan waarop hij had gerekend. De werknemer was beter af geweest wanneer hij het eerste aanbod van mijn cliënte direct had geaccepteerd.