Verkrijgende verjaring perceel

Mijn cliënt heeft in 1977 een perceel overgenomen van zijn moeder. Volgens cliënt had zijn moeder het perceel al vanaf 1960 in haar bezit. Nadat cliënt het perceel had overgenomen, heeft hij het perceel in eerste instantie gebruikt als landbouwgrond voor de verbouwing van mais. Vanaf 2002 gebruikt cliënt het perceel ten behoeve van zijn eenmanszaak, een boomkwekerij.

In 2007 ontving cliënt een schrijven van de gemeente, die stelde dat het perceel haar eigendom was. Dit bleek volgens de gemeente uit het Kadaster. Cliënt werd verzocht om het perceel te ontruimen in verband met de openbare verkoop van gemeentegronden.

Cliënt was zeer verbaasd over het verzoek van de gemeente. Hij had het perceel namelijk al 33 jaar in bezit en nimmer had de gemeente hier enige opmerking en/of bezwaar over gemaakt. Cliënt beriep zich op eigendomsoverdracht door middel van verjaring. De gemeente nodigde cliënt vervolgens uit te bewijzen dat hij het perceel al meer dan 20 jaar in bezit heeft. Volgens de gemeente slaagde cliënt niet in deze bewijslast. Uiteindelijk sommeert de gemeente cliënt in 2012 (vijf jaar later) om het perceel te ontruimen.

Cliënt start een procedure tegen de gemeente waarin hij een verklaring voor recht vordert dat hij eigenaar van het perceel is. In deze zaak gaat het om de vraag of cliënt door extinctieve verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW de eigendom heeft verkregen van het perceel. Met andere woorden kan cliënt worden aangemerkt als bezitter of is er sprake van ondubbelzinnige eigendomspretentie? Uit de feiten volgt dat cliënt al vanaf 1977 het perceel in gebruik heeft, waardoor in ieder geval vast staat dat de termijn toereikend is voor een voltooide verkrijgende verjaring. De verjaringstermijn voor onroerende zaken bedraagt namelijk 20 jaar.

Het feit dat cliënt het perceel landbouwkundig exploiteert en heeft samengevoegd met een ander perceel dat aan hem in eigendom toebehoort, maakt dat de rechtbank voorlopig van oordeel was dat cliënt als bezitter van het perceel moet worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van niet dubbelzinnig bezit wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Aan die maatstaf is voldaan gelet op het intensieve en voor ieder kenbare exclusieve gebruik.

De gemeente is vervolgens nog in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar standpunt dat het bezit is aangevangen als houderschap. In dat geval zou mijn cliënt het perceel nimmer voor zichzelf gehouden hebben en kan hij niet door verjaring eigenaar zijn geworden. De gemeente is niet geslaagd in het leveren van dit tegenbewijs, waardoor de rechtbank terecht heeft verklaard dat cliënt als bezitter van het perceel kan worden aangemerkt en dientengevolge op grond van voltooide verkrijgende verjaring eigenaar van het perceel is geworden. Cliënt kan met een gerust hart zijn boomkwekerij op het perceel voortzetten.

Uw advocaten