Regeling dankzij mediation
Enkele jaren geleden had een cliënte van mij, een buitenlandse onderneming, grondstoffen ingekocht bij een Nederlandse leverancier. Deze grondstoffen had cliënte direct geleverd aan haar afnemer, door deze door haar transporteur rechtstreeks van haar leverancier naar haar afnemer te (laten) vervoeren. Cliënte had de betreffende grondstoffen, zo gezegd, niet aangeraakt.
Enkele maanden na de levering meldde de afnemer aan cliënte dat een gedeelte van de door cliënte geleverde grondstoffen niet aan de overeengekomen kwaliteitseisen voldeden. De afnemer onderbouwde dit met een rapport van een laboratorium.
De schade die de afnemer daardoor had geleden, was aanzienlijk. Niet alleen bestond deze uit een deel van koopprijs van de door cliënte geleverde grondstoffen (die immers gedeeltelijk niets waard waren geweest), maar ook had zij andere grondstoffen moeten weggooien en waren machineonderdelen beschadigd geraakt.
Hoewel cliënte geen persoonlijk verwijt kon worden gemaakt, heeft zij deze schade wel vergoed, omdat deze een gevolg was van door haar geleverde grondstoffen. Vervolgens heeft zij contact gezocht met haar leverancier hoe deze kwestie kon worden opgelost.
Toen cliënte het vorenstaande aan haar leverancier meldde, ontkende deze in alle toonaarden dat de schade door haar grondstoffen was veroorzaakt. Ter onderbouwing daarvan verwees zij naar een rapport van een door haar ingeschakeld laboratorium. Omdat de leverancier niet open stond voor verdere gesprekken, heeft cliënte een deel van haar vordering op de leverancier verrekend met nog openstaande facturen.
In de gedachte “de aanval is de beste verdediging” wachtte de leverancier niet af of cliënte haar in rechte zou betrekken, maar dagvaardde zij cliënte zelf. In die procedure heeft cliënte verweer gevoerd tegen de vorderingen van de leverancier en een tegenvordering ingesteld, waarin aanspraak werd gemaakt op het bedrag dat cliënte aan haar afnemer had vergoed en niet was verrekend.
In die procedure oordeelde de rechtbank dat niet bewezen was dat de grondstoffen de schade veroorzaakt hadden. De rechter verwees daarbij (o.a.) naar de tegenstrijdige resultaten van de laboratoria. In dat vonnis miskende de rechtbank dat die tegenstrijdige resultaten goed verklaarbaar waren. De grondstoffen waren namelijk in 24.000 zaken van 25 kilogram geleverd. De resultaten van een test van de eerste zak kunnen dan ook substantieel afwijken van de resultaten van de resultaten van een test van de laatste zak. Dit sloot ook aan bij de stelling van de afnemer, dat een groot deel van de grondstoffen wel aan de gestelde kwaliteitseisen had voldaan. Tegen het vonnis heeft cliënte dan ook hoger beroep ingesteld bij het Hof.
In het kader van modern procederen heeft het Hof bij partijen geïnformeerd of zij open stonden voor mediation. Hoewel partijen al enkele malen hadden geprobeerd om de kwestie buiten hun advocaten om in onderling overleg op te lossen, wilden zij het toch proberen om het geschil met behulp van hun advocaten en een mediator te beslechten. Daarop is een mediationbijeenkomst gepland.
Tijdens de mediationovereenkomst bleven partijen lange tijd lijnrecht tegenover elkaar staan. Het zag er dan ook lang naar uit alsof partijen opnieuw geen regeling zouden bereiken en een paar keer scheelde het maar een spreekwoordelijke haar dat de mediation niet tussentijds beëindigd werd. Met behulp van de advocaten en de mediator is het partijen uiteindelijk gelukt om een regeling te treffen. Doordat een deel van deze regeling eruit bestaat dat partijen ook in de komende periode nog zaken met elkaar zullen doen, hebben beide partijen de verwachting dat de getroffen deal voor hen beiden winstgevend zal zijn.
Uit deze casus blijkt dat de theorie, dat een regeling voor beide partijen vaak beter is dan een vonnis, in de praktijk ook echt opgaat, omdat ze nu beiden concrete mogelijkheden zien om hun schade terug te verdienen.