Straf kop-staart botsing
Over de straffen die in verkeersstrafzaken worden opgelegd, is vaak veel discussie. Regelmatig vinden mensen dat die straffen te laag zijn. In dit artikel gaan we op een bijzonder geval in. Dat is de straf die in de regel wordt opgelegd na een kop-staartbotsing. De kop- staartbotsing wordt ook wel kettingbotsing genoemd.
Een strafzaak begint met het uitbrengen van een dagvaarding door de officier van justitie. In de dagvaarding is vermeld waarvan de verdachte wordt verdacht. Bij een kop- staartbotsing zal dat vaak zijn dat iemand niet in staat is geweest zijn of haar auto tijdig te stoppen.
In de praktijk legt de officier van justitie in de meeste gevallen artikel 6 WVW en artikel 5 WVW ten laste. Deze artikelen stellen verkeersgevaarlijk rijgedrag strafbaar. Bij artikel 6 WVW moet er wel sprake zijn van letsel. Bij artikel 5 WVW hoeft dat niet. Daardoor levert artikel 6 WVW een zwaardere verdenking op.
Voor de vraag welke straf er voor de kop- staartbotsing kan worden opgelegd, is van belang aan welk artikel de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW worden beoordeeld aan de hand van het geheel van gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van een ongeval kan niet zonder meer worden afgeleid dat bij degene die een verkeersfout heeft gemaakt sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
In de feitenrechtspraak van Gerechtshoven en Rechtbanken is een nadere invulling gegeven aan dit toetsingscriterium bij kop- staartbotsingen.
In een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 juli 2013 heeft het hof in de Budelse kop-staart botsingzaak geoordeeld dat een falende waarneming mogelijk als gevolg van concentratieverlies nog geen schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. Het enkele niet tijdig waarnemen van een voertuig op de snelweg is volgens het hof niet voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Een moment van onoplettendheid levert nog geen aanmerkelijke schuld op in de zin van artikel 6 WVW. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist. Die bijkomende omstandigheden kunnen bv. zijn het overschrijden van de maximumsnelheid of niet handsfree bellen.
Bij bewezenverklaring van artikel 6 WVW is er een gradatie in de mate van schuld. Bij de lichtste schuldvariant met de lichtste letselvariant bedraagt de straf voor de kop- staartbotsing ongeveer een geldboete van € 1.000,- en een rijontzegging van 3 maanden. Bij de zwaarste schuldvariant met overlijden kan de straf oplopen tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een rijontzegging van 5 jaar.
Wanneer iemand bij een kettingbotsing wordt vervolgd, komt men redelijk snel tot een bewezenverklaring voor artikel 5 WVW. In dat geval ligt de straf die voor de kop- staartbotsing wordt opgelegd aanzienlijk lager dan bij bewezenverklaring van artikel 6 WVW.
Dit komt enerzijds doordat artikel 5 WVW een overtreding is en het strafmaximum lager is. Anderzijds is voor bewezenverklaring slechts gewone schuld nodig en geen aanmerkelijke schuld. Daardoor ziet men in de praktijk dat de straffen beginnen bij geldboetes en vervolgens kunnen oplopen tot werkstraffen en rijontzeggingen.
Wanneer u bent gedagvaard voor het veroorzaken van een kop- staartbotsing en wilt u een indicatie van de te verwachten straf? U mag altijd eens vrijblijvend telefonisch contact met ons opnemen. Wij hebben de afgelopen 20 jaar vele mensen in soortgelijke zaken bijgestaan.